|
||||||||
Al kwam deze plaat van Ben de la Cour al bijna een jaar geleden uit, het duurde tot nu voor ze ook in Europa het licht zag en uiteraard is de Covid-pandemie daar debet aan maar bon, beter laat dan nooit, zullen we maar denken. De lofzang die we hielden voor ’s mans vorige plaat, “The High Cost of Living Strange” nu dik twee jaar geleden, deed nogal wat mensen de wenkbrauwen fronsen: kon het immer waar zijn, dat die plaat zo goed was als ik beweerde? Nu, voor zover ze hun twijfels tegenover mij uitten, kon ik letterlijk elk van hen geruststellen en hen zelf laten horen hoezeer ik gelijk had. Nu is er dus nieuw werk van Ben en op het gevaar af, dat u de volgende lijnen niet eens meer zal willen lezen, zal ik alvast zeggen dat deze nog een stuk straffer is dan haar voorganger. Ben’s parcours in het leven levert vast voldoende stof om er nog een half dozijn platen mee te vullen: er is maar weinig dat de man niet gedaan of beleefd heeft: ooit was hij een getalenteerde bokser, maar de alcoholduivel kreeg hem in het vizier, met de bekende fasen van verslaving, opname in ontwenningsklinieken, hervallen, psychiatrie, hervallen en uiteindelijk een jaar of acht geleden toch op zijn pootjes terechtkomen. Dat was in Nashville en Ben zou Ben niet zijn, als hij voor deze vierde plaat gewoon in Nashville was gebleven. Neen, want in Nashville lijkt het alsof iedereen die daar woont, ook bezig is met platen opnemen…en dus trok hij naar het Canadese Winnipeg, waar volgens hem ook bijzonder goeie muzikanten wonen en daar nam hij met de hulp van producer en multi-instrumentalist Scott Nolan -een mens die ook goeie diensten leverde aan Adam Carroll, Romi Mayes, Hayes Carll, Watermelon Slim, Mary Gauthier en Stephen Fearing en daarnaast een dik half dozijn platen onder eigen naam uitbracht- en een stuk of wat bevriende muzikanten in géén tijd en zo goed als helemaal live het volle dozijn songs op, die deze plaat bevolken. Zoals we dat intussen gewend zijn van Ben, worden zijn liedjes bevolkt door soms rare figuren en geweld, moord en zelfmoord zijn niet meteen taboe-onderwerpen. Eén van die rare figuren speelt de hoofdrol in “God’s Only Son”, over een kerel die echt denkt dat hij de enige zoon van God is, maar die intussen zijn dagen wel vult met het overvallen van banken. Dat soort volk dus…of neem “The Last Chance Farm”, een autobiografische song over Ben’s eerste dag in de gelijknamige ontwenningskliniek…echt vrolijk word je er niet van, al kom je zwaar onder de indruk van het observatievermogen van Ben. Je moet al een Townes of James McMurtry zijn om de dingen zo precies te kunnen verwoorden en ze op zo’n manier te zingen, dat je de luisteraar keer op keer een krop in de keel bezorgt. Gelukkig wordt er op tijd en stond ook stevig gerockt, zoals in “In God We Trust, all others pay cash”, waarin hij de hebberigheid van handelaars in de zeik neemt, en in het van Jerry Lee Lewis-waardige pianoklanken voorziene “Basin Lounge”, maar ook die songs hebben onmiskenbaar hun donkere kantjes. Dat neemt nochtans niet weg dat Ben echt op zijn best is als hij de troubadour kan zijn, in de traditie van Townes, Steve Earle en Guy Clark en dat is hij zo goed als de hele plaat lang. U hoeft mij natuurlijk niet te geloven, maar als u gewoon even luistert naar “Swan Dive” of Harmless Indian Medicine Blues” begrijpt u vast waarom ik deze nieuwe van Ben de la Cour zo hoog heb zitten. Nu al zo goed als zeker voor de eindejaarslijstjes bestemd ! U bent gewaarschuwd… (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||